Inleiding
U krijgt informatie over het cultuurlandschap, het planten, snoeien en beheren van de (hoogstam-) boomgaarden, de fruitoogst van de geschikte fruitrassen en recentere ontwikkelingen.
Historische context en cultuurlandschap
De aanplant van fruitbomen rond bewoningskernen is al eeuwenoud. Oorspronkelijk hebben onze voorouders (jagers en verzamelaars) fruit en bessen in de natuur verzameld. Deze wilde lokale vruchtbomen zullen geleidelijk ‘gedomesticeerd’ zijn. Dat wil zeggen: omgeplant en verzorgd / onderhouden om zekerder te zijn van opbrengst en oogst. In de Romeinse tijd zullen ook fruitsoorten uit zuidelijker streken zijn geïmporteerd en rondom de ‘villa rustica’s’ zijn aangeplant.
In de Middeleeuwen is het belang van fruitteelt (naast groenten/kruiden/bessen) bekend uit diverse historische bronnen (Karel de Grote, reconstructie middeleeuwse tuin bij Melaten). Ook de kloosters zijn in deze tijd en later van groot belang geweest voor de ontwikkeling van land- en tuinbouw en fruitteelt. Van oudsher werd de kennis ook overgenomen en doorontwikkeld door de boerenstand. Een mooie illustratie van fruitteelt rond dorpen treffen we aan op de zogenaamde Tranchot- (links, ca 1820) en Ferrariskaart (rechts ca 1780). Zie onderstaand beelden uit ca 1780 van de dorpen Sibbe en IJzeren. De hoogstamfruitboomgaarden zijn direct om de bewoning gesitueerd, in de huisweiden van boerderijen en andere woonsten.


Sterke uitbreiding hoogstamfruitgaarden
De eerste sterke uitbreiding van de hoogstamfruitgaarden kwam door de landbouwcrises eind 19de eeuw. De graanprijzen kelderden toen door de import van goedkoop Amerikaans graan. De combinatie van hoogstamfruitbomen met vee leek een beter verdienmodel te zijn. Deze uitbreiding vond voornamelijk plaats rondom de bestaande boerenbedrijven. Een tweede grote uitbreiding van het areaal hoogstamfruit was in de jaren 1920/1940, ook naar weilanden verder af van de bebouwing.
Dit kwam door vergroting van de afzet van fruit naar de nabije nieuwe verstedelijkte industrieregio’s. Overigens ontstond toen een verschraling in variatie aan soorten fruit in vergelijking met de huisboomgaarden. Zelfs op de topografische kaart uit 1924 (zie beneden) zijn de omvang van de dorpen en de omringende boomgaarden nagenoeg onveranderd. Wel zijn de wegen sterk aangezet; als opmaat voor komende veranderingen?

Beheer en onderhoud
Door de uitbreiding van het areaal en de betere marktomstandigheden nam de professionaliteit van de fruitteelt toe.
De hoogstambomen, met een stamhoogte van rond de 2 meter en vanaf die hoogte de start van de kruin, werden niet zomaar gekweekt. Het feit dat de bomen hoog waren en het fruit op grotere hoogte groeide, lijkt in eerste instantie niet logisch, maar liet wel toe dat onder de fruitbomen vee kon grazen: dubbel grondgebruik dus!
Ook in slechte fruitjaren, bij hoogstambomen wisselden goede en slechte (‘beurtjaren’) zich af, bracht het weiland in elk geval nog genoeg gras of hooi op voor koeien of schapen. Dat zowel de bomen als het fruit daarvoor weer extra bescherming nodig hadden, nam men op de koop toe. De bomen werden met palen en draad ‘omkast’ om het schillen van de stam te voorkomen en weidend vee werd vaak van halsters voorzien (kop verbonden aan poten) om te voorkomen dat laaghangend fruit werd opgevreten. Ook werden zware doorhangende takken ondersteund met zware houten, gevorkte takken, zogenaamde ‘sjtiepe’.
Natuurlijk werd zoveel mogelijk fruit geoogst voor direct gebruik door de mens zelf of het vee. Maar wat te doen met overtollig fruit? Stroop maken is al eeuwen lang een effectieve wijze van conserveren.
Vanaf rond 1900 is ook gericht geoogst voor de inmaak (het wecken) of, al veel eerder, drogen in de bakoven met de na smeulende ovenwarmte. Appelschijven konden hierdoor worden gebruikt als confiture voor de winter (oafte).
Rond 1950 kwam de moderne fruitteelt op als volwassen en zelfstandige bedrijfsuitvoering. Voorheen maakte fruitteelt steeds deel uit van het veelkleurige pakket van de gemengde bedrijfsvoering. De verzelfstandiging van de fruitteelt werd mogelijk gemaakt doordat laagstamculturen werden ontwikkeld, en factoren als technologie, mechanisatie, gewasbescherming, specialisatie en schaalvergroting.
Sterke reductie areaal hoogstam én belangrijke organisatie behoud hoogstamgaarden
Ruilverkavelingen, herinrichtingen van het platteland en ‘rooipremies’ voor hoogstamfruitbomen hebben het areaal hoogstamboomgaarden vanaf 1960 tot 1980 sterk gereduceerd.
Na die tijd is er onder impuls van milieu- en natuurorganisaties, terugkerend inzicht in landschappelijke kwaliteiten en het toerisme een wending in positieve richting gestart, zij het langzaam en moeizaam. Vanaf de jaren negentig is het areaal hoogstamgaarden weer toegenomen.
Een belangrijke organisatie voor het behoud van hoogstamgaarden is het Pomologisch Genootschap Limburg.Het Pomologisch Genootschap Limburg (PGL) is een vereniging die zich sinds 1998 inzet voor het behouden, bevorderen en uitdragen van de kennis over oude (hoogstam-) fruitrassen en de Limburgse fruitcultuur. Het PGL is op vele manieren actief. Er worden ent- en snoeicursussen georganiseerd, regelmatig excursies gehouden en er wordt voorlichting gegeven aan het publiek bij tal van culturele evenementen. Daarnaast zijn er binnen het PGL verschillende werkgroepen die zich toeleggen op fruitverwerking. Zo is er een werkgroep gastronomie en fruit- en sapverwerking. Meer weten?Klik hier.
Verder zijn onder meer actief: de Coöperatie Natuurrijk Limburg, Limburgs Landschap, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Meer weten over die en andere betrokken partners? Lees verder in Hoofdstuk IX.
Hoogstamfruit en stroop
En nu naar onze hoofdzaak: het verwerken van het overschot aan fruit tot stroop. Zie ook elders in deze website in Hoofstuk III en VII
Momenteel wordt hoogstamfruit vooral gebruikt door ambachtelijke stroopmakers en voor de bereiding van fruitsappen. Voor het overige gaat veel hoogstamfruit verloren. De smaak ervan is meer uitgesproken en verliest op smaakgebied vaak de concurrentie van moderne, consument gedreven fruitsoorten. Hiernaast is de oogst ervan moeizaam en duur.
In de traditionele huisboomgaarden stond een groot assortiment aan soorten. Voor de bereiding van stroop is dit een perfect uitgangspunt. Want de variatie zit hem niet enkel in vorm, kleur, hardheid of aroma of andere uiterlijke of smaak kenmerken. De variatie aan rassen resulteert ook in een variatie van de aanwezige suikers, zuren en gehalte aan pectine, het natuurlijke bindmiddel dat voor stroop onontbeerlijk is. Huisboomgaarden hadden op grond van de rijke variatie een mix aan intrinsieke stoffen die conservering tot stroop mogelijk maakte. Vroeger werd elk overschot gebruikt, rijp of minder rijp, zoet of zuur. Weggooien was zonde. Regelmatig verstoorde deze insteek de optimale samenstelling van de juiste stroopmix. Maar op basis van generaties lang mondeling doorgegeven ervaringen binnen de familie wisten kundige stroopmakers een goed houdbare stroop te maken.
De stroopstokers van het SFPLS zijn op basis van hun kundigheid in staat lang houdbare stropen te stoken met een rijk smaakpalet, gebruik makend van de beschikbare appel- en perensoorten. Lees over die smaken meer in Hoofdstuk VII!
Alle inhoud is eigendom van Slowfood Presidium Limburgse Stroop
Website ontwikkeld door Beter Bij Ons B.V.